Eergisteravond hebben we nog lang naar de sterren gekeken. Het was om negen uur al donker, we lagen helemaal alleen in onze baai en voelden ons ontzettend rijk.
Jammer genoeg was er geen wind, op weg naar Dikili. De zon was er wel, en dat went aardig maar blijft elke dag een kadootje. We hebben het hele stuk gemotord, zijn goed in de gaten gehouden door de Coastguard maar die maakten geen aanstalten om ons aan te houden.
In de verte zagen we drie Turkse zeiljachten, en heel dichtbij veel kwallen. Volgens ons dode kwallen, het leken wel bruin-groene ballonnen die wat aan ’t leeglopen waren. Veel, erg veel. Dat hadden we nog niet gezien, en vlak bij de haven van Dikili waren ze ook weer verdwenen.
Nou, dat was ook zo. De haven is een rechthoek van 80 bij 120 meter, en daarin lagen ongeveer 80 kleine vissersbootjes, 2 grote trawlers, 20 “tusseningrote” vissers, 2 Coastguard boten en 8 dagjes-passagiersschepen (type Gulet). Aan de kant van het land lagen de kleine bootjes en de Gulets netjes op een rijtje, maar aan de zeekant lag het allemaal kris kras doorelkaar. Dus er was wel een plekje voor ons.
We legden aan, en ik ging aan de wal om te vragen of we konden blijven liggen. Er werd een man opgetrommeld die Engels sprak, en die liep met mij mee naar een vishandel waar de havenmeester gebeld werd. We konden blijven liggen, maar de vissers gingen nog wat verleggen dus dan moesten wij ook naar een andere visser toe. Wanneer? Over een uur of twee.
We hadden eerst niet goed door waarom het zo druk was bij het Coastguard gebouw. Maar later werd het duidelijk: vluchtelingen die hier hun formaliteiten willen regelen, en dan oversteken naar Griekenland. Lesbos is immers heel dichtbij.
De mensen mochten niet meer van het terrein af, en gisteravond werden er dekens uitgedeeld waarop en waaronder ze gingen slapen. Buiten. Op het beton. Waarschijnlijk kregen ze genoeg te eten en te drinken, maar dat konden we niet zien. Er waren ook kindertjes bij.
Bij het hek stond bewaking, en de Coastguard-medewerkers zaten meer richting zee (het was een soort veranda voor het gebouw waar iedereen lag, stond en zat) . Af en toe ging de kleine boot van de Coastguard op pad, maar of er mensen meegenomen werden weten we niet.
Nou ja, wij hebben een poosje moeten wachten tot de boel in beweging kwam, en dat was ook grappig hoor. Iedereen liep maar over elkaars schip/boot, en de boel werd losgemaakt en elders vastgelegd. Wij moesten van de havenmeester even aan de overkant liggen om te wachten. Terwijl we naar die wal voeren pikte ik met de pikhaak twee plastic zakken op. Eerlijk gezegd niet met de intentie om de boel hier wat op te ruimen, maar om te voorkomen dat ze in de schroef kwamen. Dat had iemand van het restaurant gezien, en we kregen even later Turkse thee aangeboden. Lief!
Daar stond een jongetje van een jaar of 8 heel geïnteresseerd te kijken, en toen Hidzer de boot afspoelde vertelde hij van alles. In het Turks..... Later vroeg ik hem om aan boord te komen kijken. Nee, dat hoefde niet. Nog eens gevraagd, en nog eens, en ja hoor, dat kon hij toch niet weerstaan. Ik hielp hem aan boord, hij bekeek alles binnen en ook buiten, en toen kwam zijn oma hem zoeken. Ze vertelden elkaar van alles, en oma sprak wat Engels, dus ze kon voor ons tolken. Hij was erg blij dat hij op de boot was geweest, en toen ze weggingen liep hij achterwaarts om zo lang mogelijk te kunnen zwaaien.
Wij vonden een minder mooi plekje dan eerst, maar ja, er was niets anders. Er waren trouwens 5 mannen die ons coachten en hielpen, en later kwam er nog een oude man met een extra autoband die eigenlijk overbodig was. Het voordeel van dit alles was dat we wereldberoemd waren in de haven, want we waren het enige zeiljacht en ook nog verre buitenlanders bovendien.
Om aan wal te komen moesten we wat klauteren, zelfs langs een bootje dat op de trawler van “mijn vriend” lag. Hidzer spande er een gevonden touwtje langs, en dat werkte prima.
De opstap en afstap naar de grote trawler was goed geregeld hoor: we stapten op een supergrote kabelhaspel en vandaar op een trapje. De pootjes van die trap leunden tegen slippers aan, om de verf niet te beschadigen.
Toen de vissers allemaal lagen, en de Gulets met hun dagjesgasten teruggekomen waren, zijn wij de stad ingewandeld. We hebben even gekeken waar de bushalte was, want we wilden vandaag naar Bergama met de dolmus. Dikili heeft een gezellig havengebied met een heuse boulevard. Met luxe restaurants. Maar twee straten verderop is het klauteren over ongelijke stenen en zijn de leuke kleine winkeltjes.
In het donker vertrokken een stel vissers. Kleine en middelgrote. De trawlers bleven liggen. De motoren werden niet gespaard, en dempers kennen ze hier niet. We hadden begrepen dat ze een uur of zeven weg zouden blijven, dat betekende dus dat ze aan het eind van de nacht terug zouden komen.
Dat was ook zo. Wij zijn nog even blijven liggen en toen ook vroeg opgestaan, want we wilden vroeg de berg op. We liepen naar de bushalte en stapten in de dolmus naar Bergama. Dat zeggen de Turkse mensen, wij lazen er over als Pergamo. Op het busje stond Maşhalla. Dat zagen we ook al op veel vissersschepen staan, en we weten nu dat het betekent: "wat God heeft gewild", of "Moge God u beschermen".
Het was leuk reizen in de dolmus: voor we vertrokken deed de chauffeur zijn rondje door het busje zodat we konden betalen. Veertig lira met zijn tweeën, dat is ongeveer €2,60. Voor ruim 20 kilometer reizen. Beppe ging voorin zitten, deed haar hoofddoek goed, trok nog een lange jas aan, zette eten op het dashboard en toen we vertrokken ging ze met haar kralenketting in de hand bidden.
In ’t begin, nog in Dikili, stapten er nog mensen in, maar omdat Beppe voorin zat moesten ze via de achterdeur naar binnen. En bij ’t uitstappen (niet op een knopje drukken, maar gewoon wat roepen naar de chauffeur) werd het geld aan Beppe gegeven die het weer doorgaf aan de chauffeur. Grappig!
Helaas was de bibliotheek, die verderop in Bergama staat, niet te bezichtigen. Het verhaal gaat dat deze bibliotheek concurreerde met die van Alexandrië. In die tijd had je ook al jaloezie en oorlog en schortte Egypte de uitvoer van papyrus op. Maar de Koning van Pergamon was een slimmerik en beval om dierenhuiden te gebruiken. Die waren aan twee kanten te “beschrijven”. En omdat ze te dik waren om op te rollen, wat ze met papyrus wel altijd deden, werden ze tot bladzijden gesneden en op elkaar gelegd. Zo ontstonden “de boeken van Pergamon”, waar het woord perkament van schijnt te zijn afgeleid.
Er ontstond een legende over de naam: perkament zou in Pergamon zijn uitgevonden om het gebruik van papyrus te vervangen. Maar dat klopt niet, voordat Pergamon was gebouwd werd er al perkament gebruikt.
De bibliotheek moesten we overslaan, dus we zijn met dolmus weer naar Dikili gegaan. Dat was nog even spannend, want het busje nam een andere route de stad uit. En ging de tolweg op. Hee, dat was op de heenreis anders! En de conducteur (hier was een extra man die het geld inde, niet de chauffeur) keek al een beetje vreemd toen wij zeiden dat we naar Dikili wilden. Zaten we wel in de goede bus?
De app Maps.me bracht uitkomst: we zaten goed.
Aan het begin van de avond kwam Gloria binnen, het Russische zeiljacht dat we in Bozcaada al gezien hadden. Ze werden door de havenmeester bij ons in de buurt “geplaatst”, en we hebben kort gekletst. Zij blijven één nacht, wij gaan morgen ook weer weg. Ankeren bij Bademli, zij weten het nog niet.
De wind nam toe en golven rolden de haven in. We deinden wat, maar hadden er niet echt last van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten